Viering van 17 juni – Takken dragen

Elk blad ademt de boom tot leven

Takken dragen en vruchten voortbrengen . . .
San Salvatorgemeenschap 17 juni 2012
Voorganger: John Parker
Met medewerking van de Cantorij.
Openingslied: Een mens te zijn op aarde

Inleiding en welkom:
Ons thema vandaag luidt: “Takken dragen en vruchten voortbrengen”. Een zin uit de eerste lezing die wij straks zullen horen. Uit iets kleins groeit iets groots. Ik zie mijn eigen kinderen en ik denk terug aan toen ze pas geboren werden. Ik zie nu hoe ze geworden zijn, wie ze geworden zijn.
En ieder van ons is gegroeid en heeft vruchten van allerlei soorten, geuren, smaken voortgebracht.’
Deze vruchten willen we vandaag vieren: wie wij zijn geworden, wat we in het leven betekenen. Laten wij biddend vieren:
Eeuwige, zoals zaden hebben wij mensen tijd nodig om te groeien.
Tijd en voeding. U gunt ons de tijd en wij worden gevoed door alles dat wij mee maken, door allen die wij ontmoeten.
Neem ons gebed vandaag voor lief; geef ons altijd medemensen, dat wij mogen blijven groeien, meer en meer naar beelden worden van U. Amen.

Accalmatie: Gij die uw naam hebt uitgeroepen in ons gezicht

1e lezing: Ezechiël 17 (22-24)
Dit zegt God, de HEER: “Ikzelf zal uit de top van de hoge ceder, tussen de bovenste takken, een teer twijgje wegplukken, en dat zal ik planten op een hoge en verheven berg.
Op de hoogste berg van Israël zal ik het planten, het zal takken dragen en vruchten voortbrengen, en een prachtige ceder worden. In die boom, in de schaduw van zijn takken, zullen vogels wonen, alle soorten vogels die er zijn. En alle bomen in het veld zullen beseffen dat ik, de HEER, het ben die een hoge boom velt en een kleine boom doet groeien, die een gezonde boom laat verdorren en een verdorde boom weer laat bloeien.
Wat ik, de HEER, gezegd heb, zal ik doen.”

Lied: Gij komt tot ons waar niet verwacht

2e lezing: uit het evangelie van Marcus (4 vers 26-34)
Jezus zei: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’
En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’

Acclamatie: Laat onze woorden stijgen

Overweging:
Velen onder ons kennen dat lied van Bram Vermeulen, “Ik heb een steen verlegd.”
“Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan.
Omdat, door het verleggen van die ene steen, de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.”

Dit lied hoorde ik voor het eerste bij een uitvaart, het afscheid nemen van een gewone mens, die zijn leven geleefd had te midden van zijn familie. Graag gezien, geliefd zelf, want hij leefde niet alleen voor zichzelf maar ook anderen graag hielp. De stroom van het leven werd veranderd door zijn eenvoudige manier van leven. Daarna heb ik dit lied gehoord bij een doopviering. De viering van een nieuw mens, die ook, door zijn komst in de wereld, het leven van velen zou doen veranderen. Zijn ouders, en al die anderen die hij later zou ontmoeten. Door er te zijn, als een steen in de rivier des levens verlegd, gaat de stroom van koers veranderen.
In onze Schriftlezingen vandaag horen wij van een twijgje en van een zaad. Allebei worden geplant en allebei groeien. Zij krijgen takken en brengen vruchten voort. Zij worden groot en de vogels kunnen erin wonen.In het eerste verhaal gebruikt de profeet Ezechiël het beeld van een grote boom om een koning van Israel aan te geven. Een koning die niet goed regeert, en die vervangen zal worden. Een fijne preker, die Ezechiël. Mooi beeldende taal; een soort columnist zou hij tegenwoordig zijn, die kritiek uit op de regering. Niet scherp, agressief, maar met beelden net zo gevaarlijk.
In onze tweede lezing gebruikt Jezus hetzelfde beeld om het koninkrijk Gods aan te duiden. Het begint klein, in het hart van de mens en groeit totdat het als de grootste boom wordt.
Zo komt het koninkrijk Gods te bestaan: door iets kleins, een gebaar, een helpende hand, een woord van troost, tot iets groots: een wereld van vrede en goedheid. En in feite begint het met iets nog kleiner dan een gebaar naar iemand anders. Het begint in mezelf; in mijn eigen persoon waarvan ik mag houden, die ik mag vertrouwen.
Ik ben niet perfect, ik heb mijn eigenaardigheden, ik neem soms verkeerde beslissingen. Maar zo ben ik. Daar mag ik van leren houden. En wie ik ook mag zijn, wat voor een verleden ik ook mag mee dragen, ik mag van mezelf houden. Ik mag in mezelf vertrouwen. Anders kan ik zelf geen vruchten voortbrengen. Anders kan ik van een ander niet houden, of een ander vertrouwen.
Want zo breidt dat koninkrijk zich uit. Vanuit mijn vertrouwen, mijn verwondering, reik ik de hand naar de ander. Samen zijn wij het koninkrijk,: ik en de ander, wij en onze aarde.
Het koninkrijk is heel dichtbij. Dit betekent niet dat het altijd even gemakkelijk is te beleven, te zien, te voelen. Even terug naar de eerste lezing. De profeet zet wat woorden in de mond van JHWH, woorden die wreed lijken. “Ik ben het die iets gezonds laat verdorren en iets verdords weer laat bloeien.”
Dit klinkt hoogst oneerlijk, alsof een hogere macht aan het spelen is met zijn schepping, zoals een klein kind speelt met haar poppen. Als ik hierover nadenk, besef ik dat in feite deze woorden zijn de woorden van een mens die naar het leven kijkt. Hij schrijft ze aan een hogere macht toe, maar hij beschrijft de werkelijkheid. Het leven is niet eerlijk. Er is geen reden dat een kind ziek wordt en sterft. Er is geen reden voor de vroege dood van mijn zwager. Er is geen reden dat de ene mens welgesteld is, van huis uit, terwijl een andere moet iedere dag vechten om te overleven.. Nee, het leven is zoals het is, en daar moeten wij het mee doen. Dankbaar voor alle goeds dat we tegenkomen, er zijn voor die ander die het moeilijk heeft.
Twee verhalen uit de Joodse traditie, en allebei hebben het over het leven van mensen hier en nu. Het ene nodigt ons uit om het leven te nemen zoals het is, alles is zegen. Het andere verhaal roept ons om elkaar te dragen, en om samen iets moois van te maken.
Het koninkrijk is heel dichtbij, het leeft in ons, door ons krijgt de boom zijn takken en zo brengt het vruchten voort. Takken waarin wij kunnen schuilen, om op kracht te komen om samen verder te gaan. Amen.

Geloofslied: Jij die voor alle namen wijkt
Onderbreking: collecte

Voorbede met: Als alles duister is
Eeuwige, wij bidden: weerhoud de hebzuchtige krachten
die onze aarde vernietigen, omwille van hun kortstondig gewin,
houd hen tegen die zich vergrijpen aan uw eigendommen.

Eeuwige, wij bidden: bescherm al diegenen die dag in dag uit
werken aan rechtvaardige verhoudingen en solidaire wetten,
bescherm hen die de producten van uw aarde eerlijk willen verdelen.

Eeuwige, wij bidden: voor anderen en voor onszelf, om goede beheerders te zijn.
Roep in ons allen wakker de mens die zorgzaam en bescheiden is,
de mens die in soberheid kan genieten en in blijdschap kan delen.

Eeuwige, wij bidden voor onze intenties: Regien en Frans Pels, de heer van Ham, René Mol en Leo Landzaat

Tafelgebed:
Wij prijzen Jou, God, levende stroom die ons leven doet.
Jij bent de bron van al wat leeft.
Onze Vader, onze moeder ben Je.
Zo koester Je ons mensen uit aarde gemaakt kwetsbaar als het gras en de bloemen op het veld.
Jij houdt ons de hand boven het hoofd als een boom die ons beschaduwt.
Wij danken Jou, God, om het vertrouwen dat Je aan ons schenkt
Jouw trouw waarop wij kunnen bouwen.
Ieder van ons is Jou oneindig lief en toch denken wij vooral
aan Jouw beeld ten voeten uit Jezus van Nazareth
levensboom en levend water waarmee wij ons verbonden voelen
als ranken aan de wijnstok als bladeren van een boom.
Als wij zijn wegen gaan geeft Gij ons levenskracht om mens te worden naar Jouw beeld
en kunnen ook wij liefde geven als uit een bron van stromend water die nooit opdroogt.
Zijn woord en daad werden levend water, bron van overvloed aan moed en geloof.
Een onbekend land van vertrouwen bloeit er van open:
mensen vinden elkaar, zingen elkaar een nieuwe toekomst tegemoet.
Zij delen er brood en wijn en meer dan dat.

Zo was zijn gebaar waarin heel zijn leven samenstroomde
toen hij op die laatste avond brood nam, het brak
en aan zijn vrienden uitdeelde met de woorden:
Neemt en eet: zo blijf ik onder jullie als gebroken brood
dat wordt gedeeld tot geluk van jou en jou en jou.
Ook de beker liet hij rondgaan en zei:
Dit is mijn bloedeigen leven. Blijft met mij en met elkaar verbonden
om samen een nieuw begin te maken.
Zo gedenken wij zijn dood en opstaan als de levende in ons midden
overal en elke keer waar twee of drie in zijn naam bijeen zijn
en hun leven willen delen.
Zo gedenken wij zijn en onze God de grond onder onze voeten.

Gezegend en geloofd, Jij goede Geest die nieuwe geschiedenis schrijft
met andere namen die mensen samenbrengt en bezielt
om het risico aan te durven van de grote tocht naar morgen.
Maak ons standvastig trouw aan elkaar vol zorg dat niemand achterblijft.
Maak ons vrolijk en eensgezind sterk als bomen
die weer en wind doorstaan.
Op Jouw adem zeggen wij het oude gebed
van mond tot mond doorgegeven van hart tot hart doorgegeven:
Onze Vader

Vredeslied: Maak mij tot een bedding
Communielied: Kom en volg mij

Slotgedachte: van Martin Buber.
God zegt niet: die weg voert tot mij en die niet.
Maar hij zegt: alles wat je doet kan een weg naar mij zijn,
als je hem zo gaat dat hij naar mij voert.

Zegen
Slotlied: Om warmte gaan wij een leven.

Nog geen reacties

Reactie plaatsen