Beloken PASEN
Hand.,5, 12-16
Door de handen van de apostelen geschiedden er vele wondertekenen onder het volk.
Allen waren eensgezind en kwamen te zamen in de Zuilengang van Salomo.
Van de overigen durfde niemand zich bij hen te voegen, hoezeer het volk hen ook prees.
Steeds meer geloofden er in de Heer; mannen zowel als vrouwen sloten zich in grote groepen bij hen aan.
Men bracht zelfs de zieken op straat; ze werden neergelegd, de een op een bed, de ander op een draagbaar, in de hoop dat als Petrus voorbijging tenminste zijn schaduw op een van hen zou vallen. Zelfs uit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe. Zij brachten zieken mee en mensen die van onreine geesten te lijden hadden, en allen werden genezen.
Evangelie Luc 24, 13-33
13Juist die dag waren er twee van hen op weg naar een dorp, dat Emmaüs heette en zestig stadiën van Jeruzalem lag. 14Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. 15Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en liep met hen mee. 16Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. 17Hij vroeg hun: ‘Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?’ Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. 18Een van hen, die Kleopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: ‘Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?’ 19Hij vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden hem: ‘Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk; 20hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om ter dood te worden veroordeeld en Hem aan het kruis hebben geslagen. 21En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. 22Zelfs hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, 23maar hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. 24Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.’ 25Nu sprak Hij tot hen: ‘O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! 26Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ 27Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. 28Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. 29Zij drongen bij Hem aan: ‘Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.’ Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. 30Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. 31Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. 32Toen zeiden ze tot elkaar: ‘Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?’ 33Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. 34Deze verklaarden: ‘De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.’ 35En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Zending met de woorden van st Franciscus
Laat ons gaan in vrede
Na wat wij in Jezus’ naam deden.
Waar haat is, breng daar liefde
Waar wrok is, breng daar vergeving
Waar tweedracht is, breng daar eenheid,
Waar dwaling is , breng daar waarheid,
Waar duister is, breng daar licht.
Waar verdriet is, breng daar vreugde
En moge de blijheid van God bij ons zijn en Zijn liefde.
Zonnelied van St. Franciscus
Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.
Wees geprezen, mijn Heer met al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon,
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder aarde,
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.
Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.